Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9680

Datum uitspraak2008-06-12
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.005.339/01 SKG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Spoedeisend belang bij ontruiming van huurwoning ontbreekt. Dat verhuurster zich bedrogen voelt, dat in een kort geding minder strakke bewijsregels gelden dan in een bodemprocedure en dat zich thans leegstand voordoet, levert geen spoedeisend belang op.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: Huurder, APPELLANT , procureur: mr. J.A.F. Corten, t e g e n Verhuurster, GEÏNTIMEERDE, procureur: mr. M.A. Johannsen. 1. Het geding in hoger beroep De partijen worden hierna Huurder en Verhuurster genoemd. Bij dagvaarding van 22 april 2008 is Huurder in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in het kort geding tussen partijen (Verhuurster als eiseres en Huurder als gedaag¬de) onder zaaknummer/rolnum¬mer 392852/KG ZA 08 460 WT/CN heeft gewezen en dat is uitgesproken op 10 april 2008. Het appelexploot bevat de grieven. Huurder heeft overeenkomstig de dagvaarding twaalf grieven voorgesteld, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de vordering van Verhuurster zal afwijzen, met veroordeling van Verhuurster in de kosten van het geding in beide instanties. Daarop heeft Verhuurster geantwoord, de grieven bestreden, eveneens be¬schei¬den in het geding gebracht en geconcludeerd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en Huurder zal veroordelen in de kosten gevallen op het hoger beroep. Partijen hebben de zaak door hun procureurs doen bepleiten op 14 mei 2008, mr. Corten aan de hand van door hem overge¬legde pleitnotities. Partijen hebben bij die gelegenheid antwoord gegeven op door het hof gestelde vragen. Ten slotte hebben partijen recht gevraagd op de stukken van beide instan¬ties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd. Nadat Verhuurster desgevraagd had toegezegd de executie van het vonnis waarvan beroep aan te houden tot 12 juni 2008, heeft het hof arrest bepaald op die datum. 2. Grieven Voor de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding. 3. Feiten De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. 4. Beoordeling 4.1 X, verder X, is eigenares van het pand aan de A-straat te B. Zij heeft de daarin gelegen woning, verder de woning, in het verleden verhuurd aan Y, verder Y. Huurder, afkomstig uit Polen, is op zeker moment bij Y in de woning ingetrokken. Y behandelde Huurder als ware hij zijn pleegzoon. Op 1 juli 1993 heeft X op verzoek van Y een nieuwe huurovereenkomst opgemaakt waarin naast Y ook Huurder als huurder was vermeld. Deze overeenkomst is door partijen getekend. Op 8 november 2001 heeft Huurder - tezamen met zijn toenmalige (eerste) echtgenote – een appartement in C in eigendom verkregen. Op 30 augustus 2006 hebben Huurder en zijn huidige (tweede) echtgenote het appartement in C ingewisseld voor een appartement in D. Y is op 12 januari 2008 overleden. Bij brief van 12 februari 2008 heeft Verhuurster, die thans het beheer van de woning voor X voert, Huurder gesommeerd de woning aan Verhuurster ter beschikking te stellen. In dit kort geding vordert Verhuurster als beheerster voor X de ontruiming van de woning, stellende dat de woning Huurder sinds 2002 niet langer tot hoofdverblijf strekt en dat hij daarom het bij de overeenkomst van 1 juli 1993 gecreëerde medehuurderschap heeft verloren. Volgens Verhuurster houdt Huurder de woning thans zonder recht of titel onder zich. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen. De grieven richten zich tegen deze beslissing en tegen de overwegingen waarop zij berust. 4.2 In grief XII bestrijdt Huurder dat Verhuurster een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. In beide instanties heeft Verhuurster aangevoerd dat zij een spoedeisend belang heeft, omdat Huurder ‘de woning (-) zonder recht of titel onder zich (houdt)’ (inleidende dagvaarding onder 15 en memorie van antwoord onder 82). Daarmee heeft zij het spoedeisende belang naar het oordeel van het hof echter onvoldoende toegelicht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ervan moet worden uitgegaan – iets anders is niet gesteld of gebleken – dat Huurder de huurpenningen/gebruiks¬vergoeding naar behoren voldoet. Desgevraagd heeft Verhuurster ter terechtzitting in hoger beroep nog aangevoerd - dat zij zich door Huurder bedrogen voelt, - dat zij het risico loopt dat zij bij het voeren van een bodemprocedure door de lange duur daarvan in een moeilijkere bewijspositie komt en - dat zich thans leegstand voordoet. Dat zij zich bedrogen voelt, levert op zichzelf geen spoedeisend belang op. Verhuurster heeft niets gesteld omtrent enig bewijs dat zij waar nodig wel in kort geding en niet – of met minder gewicht – tezijnertijd in een bodemprocedure in het geding zou kunnen brengen. Daarin is dan ook evenmin een spoedeisend belang gelegen. Het hof leidt uit hetgeen Verhuurster op dit punt ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd af dat zij zich mede erop beroept dat in kort geding minder strakke bewijsregels gelden en dat dat voordeel haar in een bodemprocedure ontgaat en voorts dat de kantonrechter in een bodemprocedure milder zou kunnen oordelen, indien Huurder dan inmiddels zijn woongedrag zou hebben bijgesteld en dan – in de visie van Verhuurster: anders dan nu – weer geruime tijd in de woning woont. Noch het een noch het ander levert echter een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 254 Rv op. Huurder heeft aangevoerd – onbestreden en derhalve in confesso –, dat hij sinds zomer 2007 verbouwings¬werkzaamheden in de woning verricht. Zijn kamer is – nog steeds – gemeubileerd. Onder die omstandigheden kan niet worden aangenomen dat er thans leegstand is die met het oog op de mogelijkheid van kraken een spoedeisend belang oplevert. Dat Huurder de verbouwingswerkzaamheden thans wegens het kort geding – niet bij voorbaat onbegrijpelijk – heeft opgeschort, verandert dit oordeel niet. Ook indien het hof de door Verhuurster aangevoerde belangen in onderling verband beziet, kan het daarin geen (voldoende) spoedeisend belang ontwaren. Dit betekent dat grief XII slaagt en dat de vordering alsnog met vernietiging van het vonnis waarvan beroep moet worden afgewezen. 4.3 Ten overvloede overweegt het hof ten aanzien van de vraag of Huurder onafgebroken in de woning is blijven wonen en daarin zijn hoofdverblijf heeft gehouden als volgt. Tegenover elkaar staan het door Verhuurster bij memorie van antwoord overgelegde onderzoeksrapport van 6 mei 2008 van Quso te Nieuwegein en een aantal door Huurder bij memorie van grieven overgelegde verklaringen van de zuster van Y, van de zoon van Y en van buurtbewoners. Gelet op dat rapport en die verklaringen is thans niet met voldoende zekerheid vast te stellen of Huurder zijn hoofdverblijf inderdaad – eerst naar C en later naar D – heeft verplaatst of dat hij in hoofdzaak in de woning is blijven wonen en de appartementen in respectievelijk C en D heeft gebruikt voor het onderbrengen van familie of vrienden uit P en gedeeltelijk ook voor zijn eerste en daarna zijn tweede echtgenote, die – naar hij stelt – niet konden wennen aan de – gezamenlijke – woonomstandigheden in de woning. Daar komen nog bij de gedetailleerde verklaringen van Huurder ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de wijze waarop hij van de woning gebruik maakte alsmede hetgeen de heer M, die de zeggenschap heeft binnen X en die onmiddellijk boven de woning woont, desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, te weten dat hij Huurder gemiddeld genomen één à twee maal per week bij de woning zag. In het licht van dit alles is het hof van oordeel dat nader onderzoek dient plaats te vinden waarvoor dit kort geding zich niet leent. Dit een en ander brengt mee dat de vordering – ook indien er een spoedeisend belang zou zijn – niet toewijsbaar is. In zoverre zijn (ook) de grieven IX, X en XI gegrond. 4.4 Bij deze stand van zaken kunnen in het midden blijven de antwoorden - op de vraag hoe de huurovereenkomst moet worden uitgelegd en - op de vraag of de vordering gelet op die uitleg wèl toewijsbaar zou zijn – zoals Verhuurster verdedigt en Huurder bestrijdt –, indien Huurder inderdaad al vele jaren geen hoofdverblijf meer in de woning zou hebben. 5. Slotsom Grieven IX, X, XI en XII zijn (gedeeltelijk) gegrond. De overige grieven behoeven geen behandeling. Het hof zal het vonnis vernietigingen en de gevraagde voorziening alsnog afwijzen. Verhuurster zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties. 6. Beslissing Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht; wijst de gevraagde voorziening af; verwijst Verhuurster in de kosten van het geding in beide instan¬ties, aan de zijde van Huurder in eerste aanleg begroot op € 816,- voor procureurssalaris en € 254,- voor verschotten en in hoger beroep tot op heden begroot op € 2.682,- voor procureurssalaris en € 374,80 voor verschotten; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. P. Ingelse, N. van Lingen en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2008.